Samen met zijn broer, de beeldhouwer Oscar, is Floris Jespers een van de spraakmakende kunstenaars die in de jaren twintig de evolutie van de avant-garde kunst op de voet volgt. Zoals veel van zijn tijdgenoten doorloopt hij een aantal -ismen. Hij maakt zich de steeds veranderende beeldtaal van het modernisme eigen. Daarnaast is hij ook actief als muzikant. Hij speelt zelfs in een aantal variété orkesten in het bruisende Antwerpse nachtleven. Vanaf 1927 verblijft hij regelmatig in Knokke. Midden jaren dertig laat hij er een huis bouwen. Ondanks enkele belangrijke opdrachten, o.a. voor de Wereldtentoonstellingen van 1935 (Brussel), 1937 (Parijs) en 1939 (New York), raakt Jespers enigszins geïsoleerd binnen de Belgische kunstscène.
Op het einde van de jaren veertig is Jespers bijna zestig en gaat hij door een moeilijke periode. Hij is uitgekeken op de verschillende kunststromingen en op zoek naar nieuwe impulsen. Die vindt hij bij zijn zoon die zich in de Belgische kolonie Congo gevestigd heeft. Jespers was altijd al gefascineerd door primitieve kunsten en in Congo wordt hij geconfronteerd met “the real thing”.
Hij wordt als het ware omver geblazen door de kracht, de intensiteit en de levendige kleuren in het evenaarsland. Hij begint als een bezetene te werken en schildert het ene na het andere doek.
Vooral de figuur van de inheemse vrouw fascineert hem. Hij ziet haar als de drager van het leven en de maatschappij. Ook de verbondenheid van de Congolese bevolking met de natuur wordt weerspiegeld in zijn werk. Soms zelfs heel letterlijk. In sommige werken is het moeilijk om een onderscheid te maken tussen de menselijke figuur en de vegetatie
Floris Jespers was ondersteboven van de confrontatie met de Afrikaanse cultuur. Hij gebruikte zijn levenslange ervaring en kennis als schilder om de “ziel” van Afrika in kunst te vertalen, op een unieke en universele manier. Hiervoor combineerde hij een expressionistische toets, een uiterst rijk coloriet, een krachtige lijnvoering, en evolueerde hij in geen tijd van poëtisch figuratief tot sterk gestileerd. Het leidde tot indrukwekkende werken die een apotheose vormen van al wat hij voordien maakte. Met zijn Afrikaanse periode sloot Jespers opnieuw aan bij de internationale kunstscène, niet enkel omwille van de uitgebeelde thema’s, maar ook in de vormgeving en de compositie van zijn werken (kleur, lijn, expressie).
“Ik had dit alles moeten ontdekken voor twintig jaren”, schreef Jespers in een open brief aan Gazet van Antwerpen in 1954. En in dezelfde brief stond verder: “Dit alles is een weelde, die ik nooit heb gezien.”
De H. Hartkerk in Knokke (in aanbouw) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten